In het buitengewoon secundair onderwijs (buso) worden vier opleidingsvormen georganiseerd, waaraan leerlingen uit verschillende onderwijstypes samen kunnen deelnemen. Elke opleidingsvorm heeft zijn eigen doelstellingen, afhankelijk van de aard en ernst van de handicap van de leerling:
Opleidingsvorm 1: geeft een sociale vorming met het oog op integratie in een beschermd leefmilieu. Leerlingen die deze opleiding afronden stromen door naar een dagcentrum of bezigheidstehuis. De opleiding duurt vier jaar. Aan het eind daarvan behalen de leerlingen een attest.
Opleidingsvorm 2: geeft een algemene en sociale vorming en een arbeidstraining. Zij wil leerlingen integreren in een beschermd leef- en arbeidsmilieu. De opleiding bestaat uit twee fasen van elk minstens twee leerjaren. Leerlingen die de opleiding beëindigen, behalen een attest.
Opleidingsvorm 3: geeft een algemene, een sociale en een beroepsvorming met het oog op integratie in een gewoon leef- en werkmilieu. Na een observatieperiode van één jaar volgt een opleidingsperiode van vier studiejaren. Na vijf jaar kunnen de leerlingen een kwalificatiegetuigschrift behalen.
Opleidingsvorm 4: bereidt voor op een studie in het hoger onderwijs (ho) en wil de leerlingen integreren in het actieve leven. Deze opleidingsvorm richt zicht tot leerlingen met voldoende intellectuele vaardigheden om de programma’s van het gewoon onderwijs te volgen, op voorwaarde dat er pedagogische methodes en middelen worden aangeboden die zijn aangepast aan hun handicap. Voor het behalen van een getuigschrift gelden hier dezelfde regels als voor het gewoon secundair onderwijs.
Opgelet: in Nederland heeft opleidingsvorm een andere betekenis.