Ook: buitengewoon onderwijs. Benaming voor schoolvormen die gericht zijn op leerlingen die specifieke zorg behoeven.
Tot 1998 bestond er basisonderwijs en speciaal onderwijs. Het speciaal onderwijs was voor
leerlingen die speciale zorg nodig hadden. In 1998 is het speciaal onderwijs gesplitst in het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Naast de
speciale scholen voor basisonderwijs, zijn er de speciale scholen. Deze scholen zijn bedoeld voor lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk gehandicapte
leerlingen en leerlingen met gedragsstoornissen. Voor deze groep kinderen zijn er in totaal tien soorten scholen, die in vier clusters onderverdeeld zijn:
- Cluster 1: scholen voor visueel gehandicapte kinderen, of meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;
- Cluster 2: scholen voor dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, of meervoudig gehandicapte kinderen met één van deze handicaps;
- Cluster 3: scholen voor lichamelijk gehandicapte kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen en langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, of meervoudig gehandicapte kinderen met één van deze handicaps;
- Cluster 4: scholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK), langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap en onderwijs aan kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
Leerlingen kunnen tot hun twintigste jaar naar het speciaal onderwijs. Zij kunnen daar dus ook voortgezet onderwijs volgen.
Om de snelle groei van het speciaal onderwijs in te perken, is de overheid een actie gestart met de naam Weer samen naar school.
Zie ook: tyltylschool en mytylschool.
In Vlaanderen spreekt men van buitengewoon onderwijs.