De namen van de verschillende ambten in het hoger onderwijs zijn bij decreet geregeld.
“Art. 101. De ambten van het onderwijzend personeel van de hogescholen worden in de volgende drie groepen ingedeeld:
- 1° groep 1 : de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector;
- 2° groep 2 : het assisterend personeel: de assistent, de doctor-assistent en de werkleider;
- 3° groep 3 : de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar.
De ambten van de eerste groep kunnen uitsluitend worden verleend in het hoger onderwijs van één cyclus, die van de tweede groep uitsluitend in het hoger onderwijs van twee cycli. De ambten van de derde groep kunnen worden verleend, zowel in het hoger onderwijs van één cyclus, als in het hoger onderwijs van twee cycli.”
En ook: “Het takenpakket van de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector, de hoofdlector, de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar bestaat uit een of meer van de volgende taken: het verstrekken van onderwijs, begeleidingsopdrachten, projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke dienstverlening, organisatorische taken en administratieve taken.
Lector en docent doen dus hetzelfde werk, maar het ‘ambt’ van lector bestaat alleen in de professionele bacheloropleidingen (en de 1c-opleidingen in afbouw). Het ambt van docent bestaat in de professionele én academische bacheloropleidingen en masterjaren. Aan verschillende ambten zijn verschillende barema’s verbonden, dus verschillende salarissen.
In de dagelijkse communicatie springt men als volgt met deze termen om:
- Hogescholen (en departementen ervan) met alleen driejarige professionele opleidingen noemen hun onderwijzende personeelsleden gewoonlijk ‘lectoren’ (zonder het onderscheid te maken tussen praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector, de hoofdlector);
- In de langere ‘academische’ opleidingen (3+1) spreekt men dan van ‘docenten’;
- Hogescholen (en departementen ervan) gebruiken het woord ‘docenten’ echter ook wel als verzamelnaam voor ‘lesgevers in het hoger onderwijs’ en laten dan het ambtelijke onderscheid tussen lectoren en docenten links liggen, zeker als die hogeschool zowel korte (3) als lange (3+1) opleidingen organiseert.”